Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zo zeide de koning tot [32]Ithai, den Gethiet: Waarom zoudt gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf bij den [33]koning; want gij zijt [34]vreemd, en ook zult gij weder vertrekken naar uw plaats. 32. Den overste der zes honderd, die van Gath tot David gekomen waren, houdende garnizoen [gelijk sommigen menen] in de stad Gath, die David den Filistijnen afgenomen had. Zie boven, hfdst.8 vs.1. Deze is van David mede gebruikt als een krijgsoverste; onder, hfdst.18 vs.2. 33. Te weten, Absalom, die nu van het volk voor koning gehouden wordt. 34. Zodat Absalom geen oorzaak kan hebben, om u suspect te houden; en dienvolgens zult gij vrijelijk met Absaloms verlof, weder naar Gath mogen trekken, daar gij, bij mij blijvende, uw staat en bijhebbend volk in gevaar zoudt stellen.